Hulda

Hulda is een vrij onbekende vrouwelijke profeet uit het Oude Testament. Toch speelt ze een belangrijke rol. Haar naam betekent “wezel” (uitgebreider daarover: Blazenka Scheuer, p104 ev) of “het toneel van de wereldgeschiedenis”. Ze is een afstammeling van Jozua, van de stam Efraim, en daarmee een (achter)nicht van de bekendere profeet Jeremia die ook van Jozua afstamde.

Je vindt haar verhaal in 2 Koningen 22:14-20 en in 2 Kronieken 34:11-28. Koning Josia (koning van 640-609 vC) liet in zijn 8e regeringsjaar, toen hij zelf 16 jaar oud was, het land reinigen van alle afgodendienst die onder zijn voorgangers was begonnen in Juda. Na daar tien jaar mee bezig te zijn geweest liet hij de tempel opknappen die al jaren in verval verkeerde. Tijdens de restauratie van de tempel werd een boekrol met de wet gevonden. Men vermoedt dat dit Deuteronomium was. De hogepriester Chilkia stuurde de boekrol naar de hofschrijver Safan. Die las het en ging ermee naar de koning. Toen Josia hoorde wat er in het wetboek stond scheurde hij zijn kleren en beval de hogepriester en de hofschrijver om met nog een aantal mannen de volgende opdracht uit te voeren, 1 Kon 22:13:

“Ga terwille van mij en heel het volk van Juda de HEER raadplegen over de inhoud van de boekrol die we gevonden hebben, want het kan niet anders of de HEER is in hevige woede ontstoken omdat onze voorouders zich niet hebben gehouden aan wat er in dit boek staat en niet hebben gedaan wat ons is voorgeschreven.”

Dit gebeurde dus in het 18e jaar van koning Josia. Er waren toen verschillende profeten actief in Israel: Jeremia, Sefanja, Nahum en Habakuk waren tegelijk met Hulda profeet. Volgens de Joodse traditie was Jeremia profeet op de marktpleinen, Sefanja in de synagogen en Hulda leidde als profeet een school voor vrouwen. Ze was zo beroemd dat de twee zuidelijke tempelpoorten –de drukste- van de Tweede Tempel die later gebouwd is naar haar zijn vernoemd.

Volgens de verhalen zou Hulda ook betrokken zijn geweest bij de opvoeding van Josia: hij was pas 8 jaar oud toen hij koning werd. Haar man, Sallum, was lid van de hofhouding en verantwoordelijk voor de kleding (waarschijnlijk de priesterkleding).
Zeker is volgens de bijbel dat ze in het nieuwe deel van Jeruzalem woonde; de Mishneh, een woord dat verwant is aan het woord Mishnah – “studeren”.

In de christelijke traditie wordt vaak gedacht dat de koning bij wijze van noodoplossing een vrouw raadpleegde over de gevonden boekrol. In de Joodse traditie is daar een andere verklaring voor: koning Josia hoopte dat een vrouw meer compassie zou hebben met het Joodse volk, en dat zij zich meer zou inzetten bij een poging God te vermurwen om van de straf af te zien. Deze rol van Hulda als (be)middelaar zou blijken uit de zelden voorkomende manier waarop het Hebreeuwse begrip “daras be’ad” (“raadplegen ter wille van”) hier in 2 Koningen 22:13 wordt gebruikt.
Een derde verklaring die wel wordt gegeven als reden om Hulda te raadplegen is dat Hulda kon lezen. Jeremia bijvoorbeeld had een schrijver nodig en lijkt niet erg positief tegenover geschreven openbaring te hebben gestaan (zie bijv Jeremia 8:8).

Hulda kreeg de boodschap over de gevonden boekrol te horen. In haar reactie onderscheidt ze dat deze rol inderdaad Gods Woord is. Ook interpreteert ze de oude woorden naar de tijd waarin zij leven, en voegt ze daaraan een persoonlijke boodschap voor koning Josia toe. Daarmee bracht ze verandering: tot die tijd was een openbaring een persoonlijke interactie tussen God en een profeet, maar met Hulda begon een nieuw tijdperk. Nu kon op schrift gestelde openbaring in zichzelf Gods Woord zijn. Hulda was daarmee de eerste schriftautoriteit: de eerste die een boek canoniseerde. Zonder deze verandering zou het Jodendom de Babylonische ballingschap, ver weg van de tempel, mogelijk niet hebben overleefd.

Haar woorden staan opgetekend in 2 Kon 22:16-20:

“Dit zegt de HEER: “Ik zal onheil brengen over deze stad en haar bewoners, precies zoals beschreven staat in het boek dat de koning van Juda heeft gelezen. Dat doe ik omdat zij zich van mij hebben afgekeerd, offers hebben ontstoken voor andere goden en mij hebben getergd met de beelden die ze gemaakt hebben. Mijn toorn tegen deze stad is hoog opgelaaid en zal niet meer doven.” En tegen de koning van Juda persoonlijk, die jullie heeft gestuurd om de HEER te raadplegen, moeten jullie zeggen: “Dit zegt de HEER, de God van Israel: “Jij hebt je hart opengesteld voor de woorden die je hebt gehoord. Je hebt je verootmoedigd toen je hoorde wat ik over deze stad en haar inwoners heb gezegd, namelijk dat ze als vloek en schrikbeeld zou gelden. Je hebt je kleren gescheurd en voor mij gehuild. Daarom heb ook ik naar jou geluisterd – spreekt de HEER. Je zult in vrede sterven en bij je voorouders begraven worden. Jij zult niet met eigen ogen hoeven aan te zien hoe ik onheil breng over deze stad.” “

De woorden van Hulda werden aan de koning overgebracht. Met de hele bevolking van Juda ging hij naar de tempel en las hen daar de tekst voor van de boekrol. De koning zwoer zich aan de geboden te houden en de Heer te volgen, en het volk sloot zich daar bij aan. Tijdens Josia’s regering werd Pesach (het joodse “Pasen”) weer gevierd in Israel; dat was sinds de tijd van Samuel niet meer gebeurd zoals het hoorde.

Josia is uiteindelijk gestorven tijdens het eerste gevecht met farao Necho en in zijn eigen familiegraf begraven. Jeremia dichtte een klaaglied over zijn dood. Over Hulda zelf staat verder niets meer in de bijbel.

 

Verder lezen?

Robin Cohn: Rabbi Huldah

Louis C. Jonker: Huldah’s Oracle: The origin of the Chronicler’s typical style?

Rachel Neiman: The prophetess Huldah: her message of hope

Chabad: Huldah the prophetess, a message of compassion



Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *